-
1 dunkel
dunkel3 zwaar (van toon) ⇒ donker, laag♦voorbeelden:〈 spreekwoord〉 im Dunkeln ist gut munkeln • in het duister is het goed vrijen, smoezenim Dunkeln tappen • in het duister tasten -
2 noir
noir1 [nwaar]〈m.〉2 (het) donker ⇒ (het) duister, duisternis♦voorbeelden:3 noir de fumée • roet, zwartselbroyer du noir • somber gestemd zijnvoir tout en noir • alles donker inzienmettre dans le noir • in de roos schietenun (petit) noir • een kopje zwarte koffie————————noir2 [nwaar]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., v.〉3 donker ⇒ duister, somber6 boosaardig ⇒ snood, grimmig7 macaber ⇒ griezelig, duivels8 clandestien ⇒ verboden, zwart♦voorbeelden:un(e) Noir(e) • neger(in), zwarte1. m1) (het) zwart2) (het) donker, duister3) zwartsel4) droefheid5) zwarte markt2. Noir/Noirem/fneger/-in, zwarte3. adj1) zwart2) vuil3) donker4) zwartgallig5) grimmig6) griezelig7) verboden, zwart -
3 darkened
adj. verduisterd; donker gemaakt; duister gemaakt of geworden doordat er geen licht is; met de tijd donker van kleur wordend; onwetend of onkundig gehouden -
4 dunkelfarbig
dunkelfarbig -
5 brun
brun [brũ]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., v.〉♦voorbeelden:1 courtiser la brune et la blonde • een vrouwen-, rokkenjager zijnle brun • bruin(e kleur)un(e) brun(e) • donker-, bruinharige1. m1) bruine kleur2) donker-, bruinharige2. adj1) bruin, donker2) donker-, bruinharig -
6 dark
adj. donker; duister; beschaduwd--------n. donker, duister; zwartdark1[ da:k]1 donkere kleur/tint♦voorbeelden:1 the dark of her eyes • het donker/zwart van haar ogen1 duister ⇒ duister(nis), donkerte♦voorbeelden:2 after/before dark • na/voor het donkerwhistle in the dark • doen alsof men niet bang isbe in the dark (about something) • in het duister tasten (omtrent iets)————————dark21 donker ⇒ duister, onverlicht2 slecht ⇒ duister, verdorven3 somber ⇒ donker, zwart, triest4 verborgen ⇒ geheimzinnig, duister♦voorbeelden:the Dark Continent • het zwarte werelddeela dark secret • een diep geheim -
7 black
adj. zwart, zwarte; vies--------n. zwart; neger--------v. zwart maken; koopwaar in beslag nemenblack1[ blæk] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 zwart2 zwart ⇒ zwartsel, zwarte kleur/verfstof; roetzwart5 zwart(e) schaakstuk/damsteen♦voorbeelden:dressed in black • in het zwartbe in the black • uit de rode cijfers zijn————————black2〈bijvoeglijk naamwoord; blackness〉2 zwart ⇒ vuil, besmeurd3 zwart ⇒ (zeer) slecht, somber; nors, onvriendelijk; kwaad, verstoord; snood♦voorbeelden:black art/magic • zwarte kunstbe in someone's black book(s) • bij iemand slecht aangeschreven staanblack box • zwarte doos, black boxblack bread • zwart brood, grof roggebroodlike the Black Hole of Calcutta • benauwd, om te stikkenblack market • zwarte marktblack markete(e)r • zwarthandelaarblack nightshade • zwarte nachtschade(as) black as pitch • zo zwart als roet, pikzwartblack spot • zwarte plek, rampenplek 〈 waar veel ongevallen gebeuren〉black tea • thee zonder melkblack vulture • monniksgierblack humour • zwarte humorgive someone a black look • iemand nors aankijkenin a black mood • in een sombere stemming〈 informeel〉 look as black as thunder • er kwaad/grimmig uitzienhe is not so black as he is painted • hij is niet zo slecht als algemeen beweerd wordtBlack Friar • predikheer, dominicaanblack ice • ijzelblack lead • potlood, grafiet; zwartselblack money • zwart geldBlack Muslim(s) • Zwarte moslim(s)Black Panther(s) • Zwarte Panter(s)black velvet • mengsel van stout en champagne————————black3〈 werkwoord〉♦voorbeelden:→ black out black out/ -
8 old
adj. oud; bejaard; oud (niet nieuw); antiek; van vroeger; op de leeftijd--------n. leeftijd--------n. ouderen, bejaardenold1[ oold] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:heroes of old • helden uit het verleden————————old2〈older; ook elder, eldest〉1 oud ⇒ bejaard, antiek2 versleten ⇒ gebruikt, vervallen, afgedankt4 ervaren ⇒ bekwaam, gerijpt5 verouderd ⇒ ouderwets, in onbruik geraakt♦voorbeelden:1 old age • ouderdom, hoge leeftijd(not) make old bones • (niet) oud worden〈voornamelijk Brits-Engels; informeel〉 old boy/girl • vadertje, moedertje, oudjeold gold • donker goud, bruingoud(en kleur)old maid • oude vrijsteras old as the hills • zo oud als de weg naar Romean old name • een gevestigde naamthe oldest profession • het oudste beroepan old retainer • een oude trouwe dienaar〈 spreekwoord〉 you cannot teach an old dog new tricks • oude beren dansen leren is zwepen verknoeien; oude honden leert men moeilijk pootje gevenyoung and old • jong en oud, iedereenthe old • de bejaarden, de ouderenan old hand at poaching • een doorgewinterde stroperan old offender • een recidivistold stager • oude rot, veteraan〈 spreekwoord〉 you cannot put old heads on young shoulders • grijze haren groeien op geen zotte bollenbe old in knavery • een doortrapte schurk zijnthe old guard/school • mensen van de oude stempel, traditionalistenhe worked like old boots • hij werkte berehard/steenharda chip off the old block • helemaal zijn/haar vader/moederOld Glory • nationale vlag van de USAold maid • oud wijfold moon • laatste kwartier van de maanmoney for old rope • iets voor niets, gauw/gemakkelijk verdiend geldold salt/sweat • zeerotcome/play the old soldier (over someone) • de baas spelen (over iemand) 〈op basis van grotere ervaring/vaardigheid〉〈 informeel〉 old woman • lastige/vitterige vrouw→ grand grand/II 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉2 voormalig ⇒ vroeger, gewezen, ex-, oud-♦voorbeelden:the (same) old story • hetzelfde liedjeold stuff • oud nieuws, oude koekold Etonian • oud-leerling van Eton¶ 〈Brits-Engels; slang〉 old bean/cock/egg/fruit/stick/thing • ouwe/beste (jongen/meid)old boy/girl • oud-leerling(e) (van Engelse school)the old man • 〈 informeel〉 de ouwe 〈 ook scheepskapitein〉; de baas 〈 ook echtgenoot〉; mijn ouweheer/ouweold master • (schilderij van) oude meesterthe old sod • het vaderland〈 informeel〉 any old thing will do • alles is goed/bruikbaarthe Old World • de Oude Wereld, de oostelijke hemisfeer; 〈 Amerikaans-Engels〉(continentaal) Europa, de Oude Wereld〈 informeel〉 any old how • om het even hoe, hoe ook→ high high/ -
9 foncer
foncer [fõsee]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉v1) voortrazen4) donkerder worden/maken5) graven6) inheien7) de bodem beleggen (van) [bakvorm] -
10 profond
profond [proffõ]1 diep4 diep(gevoeld) ⇒ intens, innig♦voorbeelden:dormir profondément • vast slapenprofond de deux mètres • twee meter diepdu profond de son être • uit het diepst van zijn hartle profond • de diepte; het diepste→ tendanceprofondément convaincu • vast overtuigdprofondément différent • totaal verschillendadj1) diep2) diepzinnig3) intens, innig
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Французский